Mijn moeder maakte wel eens broodpap. Broodpap! Oud brood gooide je niet weg, daar maakte je pap van. Brood met melk, kaneel, veel basterdsuiker. Toegegegeven, met zulke ingrediënten smaakt zelfs een baksteen nog goed.Niemand maakt meer broodpap tegenwoordig.Ik geloof niet dat we daar treurig over hoeven te zijn.
Mijn moeder hield van toetjes, vooral pudding. In de hongerwinter van 1944-1945 sprak ze zichzelf moed in: “Straks als de oorlog voorbij is, ga ik elke dag pudding eten! Elke dag een andere pudding! En ik ga een puddingfeest geven voor de hele straat!’ Zo hield ze het vol totaan de bevrijding.
Dat puddingfeest kwam er niet van, omdat iedereen natuurlijk veel te druk bezig was het land weer op te bouwen. Maar wij, als haar latere gezin, moesten er natuurlijk wel aan geloven. Mijn moeder was geen keukenprinses, maar als het om pudding ging was zij de absolute koningin. Custardpudding, griesmeelpudding, gelatinepudding, bitterkoekjespudding, vanillepudding met in sterke drank gedrenkte lange vingers op de bodem.. ze kon het allemaal maken.
Elk jaar op Driekoningen, 6 januari, maakte ze voor ons allemaal een speciale pudding, in een afzonderlijk bakje per persoon. In één ervan verborg ze een rauwe bruine boon. Niemand wist in welk bakje zich deze boon bevond, want de bakjes werden blind verdeeld onder alle gezinsleden (behalve mijn moeder) en meteen begonnen we vol spanning te lepelen in de hoop dit jaar de boon in de pudding aan te treffen.
Wie ‘m had mocht één dag lang de koning zijn, terwijl de rest van het gezin als hofhouding moest optreden. Mijn vader knipte uit goudpapier een kroon op maat voor de gelukkige en om diens schouders werd een wollen deken gedrapeerd. Een van de stoelen kwam als troon midden in de kamer te staan, van waar de majesteit voor één dag alle bevelen kon geven. De koning mocht ook beslissen wat er de volgende dag op het menu zou staan. Macaroni ofzo. En chipolatapudding natuurlijk.